Blog Post

Aanvullend sparen voor uw pensioen

VHN Notarissen • Dec 30, 2021

Via een lijfrente of liever banksparen, en wat zijn de verschillen?

Veel mensen sparen voor een aanvulling op hun AOW en pensioen. Vroeger gebeurde dit vaak door het afsluiten van een levensverzekering. Het is sinds enige tijd ook mogelijk om dit te doen door het zogenoemde ‘banksparen’. Het maakt voor de erfbelasting groot verschil of een levensverzekering is afgesloten, of dat gebruik wordt gemaakt van banksparen. In dit artikel wordt dit verschil uitgelegd.

 

Begrippen verzekeringsnemer, verzekerde en begunstigde

Lees over de erfbelasting en de levensverzekering ook Met Recht Geregeld 2020-18, waarin de begrippen verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde worden uitgelegd:

  • de verzekeringnemer is degene die de verzekering afsluit, anders gezegd: degene die de verzekeringspremie betaalt.
  • de verzekerde is degene op wiens leven de verzekering is afgesloten, ofwel: als deze persoon overlijdt, komt de verzekering tot uitkering.
  • de begunstigde is degene die de uitkering ontvangt als de verzekerde overlijdt.

De verzekeringnemer, verzekerde en begunstigde kunnen verschillende personen zijn, maar dat hoeft niet altijd. 

 

Levensverzekering afsluiten

Indien u een levensverzekering afsluit, bouwt u een kapitaal op bij een levensverzekeringsmaatschappij. Dit kan via een eenmalige storting of door de periodieke betaling van premies. Deze storting of premies zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.

 

Wat gebeurt er bij uw overlijden?

Op het moment dat u als verzekerde overlijdt danwel de opbouwtermijn eindigt (bijvoorbeeld na het einde van 15 jaar premie beatalen), keert de levensverzekering een bedrag uit aan de begunstigde (bijvoorbeeld uw echtgenoot of kinderen). Deze uitkering is belast met inkomstenbelasting.
De uitkering kan in één keer het hele verzekerde bedrag betreffen. Dit is dan ook in dat jaar bij de begunstigde helemaal belast, vaak ook deels in de hoogste schijf. Daarom wordt bijna altijd gekozen voor een uitkering die over een aantal jaren wordt uitgesmeerd: bijvoorbeeld in 10 jaar elk jaar 1/10 van het totale uitkeringsbedrag. Zo wordt een hoge belastingdruk voorkomen.
Afhankelijk van wat in de polis staat, zijn die uitkeringen aan de begunstigde levenslang of gedurende een bepaalde termijn, bijvoorbeeld 10 jaar.

Op het moment dat de begunstigde overlijdt, vervalt het nog niet uitgekeerde deel van het verzekerd bedrag aan de levensverzekeringsmaatschappij, tenzij in de polis was overeengekomen dat het dan aan een opvolgend begunstigde toekomt.

 

Let op: het is belangrijk om te realiseren dat de (opvolgend) begunstigde het uitgekeerde verzekerde bedrag niet uit uw nalatenschap krijgt, maar van de verzekeringsmaatschappij. Hoewel de uitkering dus niet tot uw nalatenschap behoort, is de uitkering wel met erfbelasting belast als u zelf de premies heeft betaald. Dit gebeurt echter alleen bij de begunstigde en niet bij de andere erfgenamen. Als de begunstigde de weduwe of weduwnaar was, valt de uitkering vaak onder de hoge vrijstelling voor partners van ruim € 670.000 (cijfers 2021), zodat er feitelijk geen erfbelasting hoeft te worden betaald.


Voorbeeld levensverzekering

Alex en Bea zijn getrouwd onder huwelijkse voorwaarden en hebben ieder hun eigen bezittingen. Van een zogenoemde ‘gemeenschap van goederen’ is dan ook geen sprake. Samen hebben ze twee kinderen.

Alex overlijdt zonder testament, waardoor de wettelijke verdeling van toepassing is (zie over de wettelijke verdeling ook Met Recht Geregeld 2020-06). Hij laat een vermogen achter van € 120.000.
De levensverzekeringsuitkering is € 150.000. Bea is de begunstigde. De erfgenamen van Alex zijn Bea en de twee kinderen, ieder voor een/derde gedeelte. Bea erft op grond van de wettelijke verdeling alle bezittingen van Alex. De kinderen krijgen een geldbedrag ter grootte van hun erfdeel (een/derde per kind). Dit geldbedrag is pas opeisbaar bij het overlijden van Bea.

 

De nalatenschap van Alex is € 120.000. Dit komt toe aan Bea die vanwege de wettelijke verdeling een ‘schuld’ krijgt aan ieder van de kinderen voor € 40.000. Ook krijgt Bea uit het verzekerd kapitaal van € 150.000 een lijfrente, maar haar totale verkrijging valt helemaal onder de vrijstelling voor de erfbelasting van ruim € 670.000 (cijfers 2021).

 

Hoe zit het bij banksparen?

Levensverzekeringsmaatschappijen rekenden vaak hoge administratiekosten. Daarom is het zogenoemde ‘banksparen’ geïntroduceerd. Zo is het mogelijk dat u bij de bank een lijfrenterekening (‘bankspaarrekening’) opent. Hierop kan eenmalig of periodiek worden ingelegd, net zoals bij de levensverzekeringspremies. Die bankspaarrekening mag enkel worden gebruikt voor de uitkering van lijfrenten ten behoeve van u als rekeninghouder of andere in de overeenkomst met de bank genoemde personen (‘genieters’). Die uitkeringen zijn belast bij de genieter met inkomstenbelasting. Als de genieter overlijdt, komt het overgebleven banksaldo toe aan de erfgenamen.

 

Voorbeeld banksparen

Stel dat er door Alex geen levensverzekering is afgesloten bij een levensverzekeringsmaatschappij, maar dat hij gebruik heeft gemaakt van een bankspaarrekening. Nu bevat de nalatenschap van Alex naast de € 120.000, ook het saldo van de bankspaarrekening van € 150.000, dus samen is dat € 270.000. Bea erft alle bezittingen van de nalatenschap. De kinderen krijgen hun erfdeel in de vorm van een geldbedrag dat in principe pas uitbetaald wordt als ook Bea is overleden. Bea krijgt dus vanwege de wettelijke verdeling een ‘schuld’ aan ieder van de kinderen van € 90.000. Omdat het resterende saldo van de bankspaarrekening in de nalatenschap valt, is de totale nalatenschap groter, en dus ook de schuld aan ieder van de kinderen hoger.

 

Verschil tussen beide vormen van oudedagsvoorziening

Het verschil tussen de levensverzekeringsuitkering en het banksparen betreft dus dat in geval van een levensverzekering het recht op een uitkering doorgaans geen deel uitmaakt van de nalatenschap van u als verzekerde (tenzij u de nalatenschap als de begunstigde heeft aangewezen). Bij uw overlijden krijgt de (opvolgend) begunstigde, vaak de langstlevende, de uitkering op grond van een ‘eigen recht’. De begunstigde dient, als u zelf de premies heeft betaald, over de uitkering dan toch erfbelasting te betalen, voor zover die uitkering meer bedraagt dan de vrijstelling voor de erfbelasting. De langstlevende echtgenoot heeft een ruime vrijstelling voor erfbelasting van ruim € 670.000 (cijfers 2021).

Bij banksparen behoort de bankspaarrekening gewoon tot uw bezit en maakt ook deel uit van uw nalatenschap. Het lijfrentespaarsaldo en dus de uitkeringen of, als de uitkering al was ingegaan, het restant van dat saldo, komt meestal toe aan de langstlevende op grond van de polis of de wettelijke verdeling. Dat saldo behoort echter tot de nalatenschap, waardoor het mede van invloed is op de hoogte van de erfdelen van de kinderen. Kinderen hebben maar een vrijstelling van ongeveer € 22.000.
De kans is aanwezig dat de langstlevende vanwege de wettelijke verdeling dan voor de kinderen de erfbelasting moet betalen/voorschieten.

 

Vervolg voorbeeld banksparen

De kinderen krijgen (een vordering van) € 90.000. Hierover moet erfbelasting worden betaald. Dit zal meer erfbelasting opleveren dan in het eerste voorbeeld, waarin de kinderen ieder € 40.000 verkrijgen.

 

Om de kans op betaling van erfbelasting door de langstlevende over de hoge verkrijgingen van de kinderen te verkleinen, kan in het testament bepaald worden dat het lijfrentespaarsaldo wordt gelegateerd. Een legaat houdt in dat in het testament een bijzondere bepaling wordt opgenomen, waarbij de erflater aan één of meer personen bepaalde bezittingen geeft. Het saldo kan worden gelegateerd aan degene die in de overeenkomst met de bank als genieter van de lijfrente was genoemd.

 

Vervolg voorbeeld banksparen: lijfrentespaarsaldo ‘legateren’

De nalatenschap is weliswaar 270.000, maar eerst moet het legaat aan Bea worden uitgekeerd, dus het lijfrentespaarsaldo van € 150.000. Dan blijft er voor de erfgenamen nog € 120.000 over. Dat gaat ook naar Bea. Bea krijgt dan een schuld van € 40.000 aan ieder van de kinderen.

 

Samenvatting en tip

Er zijn dus verschillende mogelijkheden tot het sparen van uw vermogen voor uw oude dag. Zo kunt u een levensverzekering afsluiten, maar ook gebruik maken van het zogenoemde ‘banksparen’. Hier zijn echter ook verschillende gevolgen aan verbonden, waar u rekening mee moet houden.

 

Bij een levensverzekeringsuitkering maakt het recht op de uitkering doorgaans geen deel uit van de nalatenschap van u als verzekerde. De (opvolgend) begunstigde, vaak de langstlevende, krijgt de uitkering op grond van een ‘eigen recht’. Als u zelf de premies heeft betaald, moet de begunstigde over de uitkering toch erfbelasting betalen, als die uitkering meer bedraagt dan de vrijstelling voor de erfbelasting. De langstlevende echtgenoot heeft een ruime vrijstelling voor erfbelasting van ruim € 670.000 (cijfers 2021).

Bij banksparen maakt de bankspaarrekening deel uit van uw nalatenschap. Het saldo daarvan is dus mede van invloed op de hoogte van de erfdelen van de kinderen. Omdat de kinderen voor de erfbelasting maar een vrijstelling hebben van ongeveer € 22.000, kan dit leiden tot extra belastingheffing. De kans is aanwezig dat de langstlevende vanwege de wettelijke verdeling dan voor de kinderen de erfbelasting moet betalen/voorschieten.

 

Tip: Denk dus goed na of u een levensverzekering wilt afsluiten of een bankspaarrekening wilt openen. Het is verstandig u hierover te laten adviseren door uw notaris of (verzekerings)adviseur.



Aan de inhoud van dit artikel is de uiterste zorg besteed, maar door de beperkte omvang is het onmogelijk om alle facetten en gevolgen van een onderwerp te belichten: het betreft een artikel op hoofdlijnen. Voor informatie over uw specifieke situatie: neem contact met ons op!
VHN Notarissen besteedt de uiterste zorg aan de inhoud van de artikelen, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid in geval van onvolledigheid of onjuistheid van een artikel, noch voor de gevolgen daarvan. 

Dit artikel is ontleend aan Met Recht Geregeld (www.metrechtgeregeld.nl), product van FBN Juristen.

By VHN Notarissen 08 Feb, 2022
Een bezoek aan een notaris is dan toch niet meer nodig?
By VHN Notarissen 08 Feb, 2022
Wat zijn de gevolgen ?
By VHN Notarissen 30 Dec, 2021
Pas op; dit kan gevolgen hebben na uw overlijden!
By VHN Notarissen 30 Nov, 2021
Waarom een testament maken tijdens of na een echtscheidingsprocedure? 
By VHN Notarissen 16 Nov, 2021
U ontvangt een schenking. Heeft dit gevolgen voor uw huurtoeslag, zorgtoeslag of studiefinanciering?
By VHN Notarissen 04 Nov, 2021
Waar teken ik eigenlijk voor ?
By VHN Notarissen 20 Oct, 2021
Waar moet allemaal rekening mee worden gehouden?
By VHN Notarissen 05 Oct, 2021
Hoeveel mag ik belastingvrij schenken aan mijn kind en waar moet ik op letten?
By VHN-Notarissen 05 Oct, 2021
De digitale nalatenschap; hoe heeft u dit geregeld ?
By VHN Notarissen 07 Sep, 2021
Recreatiewoningen zijn steeds meer in trek. De coronacrisis heeft de belangstelling voor de recreatiewoning aangewakkerd. Dit blijkt ook uit de waardestijgingen op de recreatiewoningmarkt die mede zijn veroorzaakt doordat ook prima vanuit een recreatiewoning kan worden thuisgewerkt. Hoewel permanente bewoning van recreatiewoningen op parken bijna nooit is toegestaan, wordt in de praktijk wel degelijk in recreatiewoningen gewoond. Daarom wordt in dit artikel nader ingegaan op de vraag of een recreatiewoning fiscaal als eigen woning kan worden aangemerkt om aftrek van hypotheekrente mogelijk te maken. Op deze manier kan ook fiscaal vriendelijk worden genoten van de recreatiewoning. Criteria voor het zijn van eigen woning Hebt u een recreatiewoning in eigendom, dan kan deze woning fiscaal alleen als eigen woning worden aangemerkt als deze woning voor u als zogeheten hoofdverblijf (zie hierna) dient. Daarbij is van belang dat u samen met uw (eventuele) fiscaal partner niet meer dan één hoofdverblijf kan hebben. Bezit u samen met uw partner meerdere woningen die als hoofdverblijf aangemerkt kunnen worden, dan kunt u samen in uw aangifte(n) Inkomstenbelasting kiezen welke woning als hoofdverblijf moet worden aangemerkt. Dat is in de praktijk meestal de woning waarop de grootste hypotheekrentelast rust. Eigendomseis Een woning die voor u als hoofdverblijf dient, kan als eigen woning worden aangemerkt als u juridisch of economisch eigenaar van de woning bent. U bent juridisch eigenaar van de woning als de woning bij de notaris aan u is overgedragen (geleverd). Economische eigendom is in dit kader eigenlijk niets anders dan de juridische eigendom, maar dan zonder dat de woning aan u bij de notaris juridisch is overgedragen. Bij economische eigendom geniet u de voordelen (waardestijging, gebruik) van de woning en komen de nadelen (kosten, waardedaling) van de woning voor uw rekening. De wet stelt, om te kunnen spreken van (economische) eigendom, als voorwaarde dat de waardeveranderingen van de woning voor minimaal 50% voor uw rekening zijn. U kunt uw notaris of een andere deskundige adviseur om advies vragen of u (economisch) eigenaar bent (geworden) van de woning. Hoofdverblijf Wordt aan de eigendomseis voldaan, dan kan een recreatiewoning als eigen woning worden aangemerkt als de eigenaar de woning als hoofdverblijf gebruikt. Deze situatie zal in de praktijk meer uitzondering dan regel zijn, vooral als de eigenaar de recreatiewoning als tweede woning in gebruik heeft en de rentelasten op de hoofdwoning hoger zijn dan de rentelasten op de recreatiewoning. Een keuze tussen beide woningen zal dan altijd ten gunste van de hoofdwoning uitvallen. De recreatiewoning zal dan samen met een eventuele daarvoor aangegane hypothecaire lening in box 3 als voordeel uit sparen en beleggen worden belast. Dat ongeacht of deze lening is aangegaan met als onderpand de recreatiewoning of de hoofdwoning. Wordt echter de hoofdwoning gehuurd en daarnaast een recreatiewoning gekocht, dan hoeft geen keuze tussen beide woningen te worden gemaakt als beide woningen als hoofdverblijf kunnen gelden. Op de huurwoning rust immers geen hypotheekschuld. De vraag of een recreatiewoning fiscaal als eigen woning kan worden aangemerkt is recent nog in de rechtspraak aan de orde geweest. Voorbeeld 1 uit de rechtspraak X heeft een recreatiewoning in eigendom en wenst dat deze recreatiewoning fiscaal als eigen woning wordt aangemerkt. X verblijft in de weekenden (van vrijdagmiddag tot zondagavond of maandagmorgen), de feestdagen, de schoolvakanties en zijn vrije dagen, in de recreatiewoning (in totaal 170 dagen per jaar). De overige (doordeweekse) dagen verblijft X vanwege zijn werk in een huurwoning. Beide woningen liggen op een enkele reisafstand van 128 km van elkaar. Visite en logees worden alleen in de recreatiewoning ontvangen. De rechter oordeelde in dit geval dat een woning kwalificeert als hoofdverblijf als het aannemelijk is dat die woning de centrale levensplaats is. Waar iemand zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij is volgens de rechter doorslaggevend waar X zijn sociale leven heeft en dat is in de recreatiewoning. Dat X in de omgeving van zijn huurwoning ook boodschappen doet, daar werkt, daar naar de tandarts e.d. gaat, weegt voor de rechter minder zwaar. Opmerkelijk is dat het feit dat de recreatiewoning op grond van het bestemmingsplan niet permanent mag worden bewoond, in deze procedure geen rol heeft gespeeld. Uit deze voor X positieve uitkomst mag niet worden geconcludeerd dat een recreatiewoning relatief eenvoudig als een hoofdverblijf kan worden aangemerkt. Dat is recent gebleken uit een andere uitspraak (zie hierna voorbeeld 2). Voorbeeld 2 uit de rechtspraak Y heeft twee woningen in eigendom: een recreatiewoning en een hoofdwoning. De recreatiewoning is in de jaren 2001 t/m 2014 in box 3 in aanmerking genomen. Y stond ingeschreven (in de basisregistratie personen) in de plaats van zijn hoofdwoning. De hoofdwoning heeft in het gehele jaar 2015 te koop gestaan. Daarna is de woning verkocht aan Z, die in juli 2016 eigenaar van de woning is geworden. Y heeft in zijn herziene aangiften 2015 en 2016 de hoofdwoning als een leeg te koop staande eigen woning opgegeven en de recreatiewoning als zijn hoofdverblijf bestempeld. Op grond hiervan trok hij de rente die met beide woningen verband hield, in de herziene aangiften 2015 en 2016 in box 1 (het belastbaar inkomen uit werk en woning) af. In deze procedure oordeelt de rechter dat de recreatiewoning niet het hoofdverblijf van Y is en onderbouwt dat met de volgende argumenten. 1. Y heeft nooit op het adres van de recreatiewoning ingeschreven gestaan; 2. Het is verboden de recreatiewoning permanent te bewonen (verblijf van maximaal 180 dagen per jaar is toegestaan), dit verbod wordt strikt gehandhaafd; 3. De recreatiewoning wordt ook deels aan derden verhuurd. Tegen deze argumentatie van de rechter valt echter het nodige in te brengen. Om met het laatste te beginnen: het tijdelijk verhuren van een eigen woning ontneemt volgens de wet aan de woning niet het karakter van hoofdverblijf. Het tweede argument dat permanente bewoning niet is toegestaan, zegt niets over een feitelijk oordeel of een woning iemands centrale levensplaats is (zie ook voorbeeld 1). Het eerste argument vloeit rechtstreeks voort uit het tweede argument en is daarom ook niet relevant. Samenvatting en tip Uit beide voorbeelden uit de rechtspraak komt een ander beeld naar voren hoe wordt beoordeeld of een recreatiewoning als hoofdverblijf kwalificeert of niet dan op grond van de wet zou gelden. Dat is opmerkelijk. Bij lezing van het tweede voorbeeld komt het beeld naar voren dat de rechter van mening lijkt te zijn dat de te koop staande woning in feite het hoofdverblijf was evenals dat in de jaren daarvoor het geval was, omdat Y heeft erkend dat hij om medische redenen een aantal periodes (onbekend is hoeveel dagen in totaal) in die woning heeft verbleven. Dat neemt echter niet weg dat in de uitspraak geen aandacht is besteed aan de in het eerste voorbeeld genoemde maatstaf voor de beoordeling waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, namelijk de centrale levensplaats. De rechter had in de tweede uitspraak ook kunnen overwegen dat Y niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn centrale levensplaats in de recreatiewoning had. Het valt te hopen dat de hoogste rechter zich over deze kwestie een keer uitspreekt, zodat duidelijk is wat de juiste maatstaf is bij de beoordeling of een recreatiewoning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt. Tip: Overweegt u met geleend geld een recreatiewoning aan te schaffen om daarvan uw feitelijke hoofdverblijf te maken, dan staat bij de huidige stand van de rechtelijke uitspraken niet vast dat de fiscus dat ook zo ziet en de renteaftrek accepteert. Overleg met de notaris of een andere adviseur die u kan helpen bij de beoordeling of de te kopen woning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt.
Meer nieuwsbrieven
Share by: