Blog Post

Een geldbedrag nalaten aan kleinkinderen:

VHN Notarissen • Oct 20, 2021

Waar moet allemaal rekening mee worden gehouden?

In Nederland betaal je erfbelasting over vermogen of bezittingen die je ontvangt uit een erfenis. Voor verschillende personen, zoals de partner van de overledene, de ouders, de kinderen en ook voor de kleinkinderen, staan allerlei vrijstellingen in de wet die de erfbelasting regelt (hierna: de Successiewet), waardoor er bij ontvangsten tot bepaalde bedragen geen erfbelasting betaald hoeft te worden.

Wilt u dat uw erfgenamen over uw erfenis zo min mogelijk erfbelasting betalen, dan is het aantrekkelijk om deze vrijstellingen goed te benutten, mits dit ook past bij uw wensen uiteraard. In dit artikel wordt ingegaan op de vrijstelling van erfbelasting die geldt voor kleinkinderen. Hoe kunnen grootouders een geldbedrag nalaten aan hun kleinkinderen en wat komt hier, zowel belastingtechnisch als juridisch, bij kijken?


Hoe groot is de vrijstelling erfbelasting voor kleinkinderen en hoeveel belasting betaalt een kleinkind als hij/zij een groter bedrag erft?

Wanneer grootouders een geldbedrag aan hun kleinkinderen willen nalaten, doen zij dit meestal in de vorm van een legaat dat wordt opgenomen in het testament van de betreffende grootouder. Bij een legaat is het kleinkind géén erfgenaam, maar krijgt het een vast bedrag uit de nalatenschap. Zie over wat een ‘legaat’ precies is ook Met Recht Geregeld 2020-15. Dit legaat wordt ook wel het ‘kleinkindlegaat’ genoemd.

 

Voorbeeld

Opa Jan heeft twee kinderen, Anna en Bert. Dochter Anna heeft twee kinderen en zoon Bert heeft vier kinderen. In totaal heeft opa Jan dus zes kleinkinderen. Deze zes kleinkinderen hebben ieder voor de erfbelasting recht op een vrijstelling van ruim € 20.000 (het exacte bedrag van de vrijstelling in het jaar 2021 bedraagt € 21.282 per kleinkind).

Als opa Jan een hoger geldbedrag aan ieder van zijn kleinkinderen wil nalaten dan de hoogte van deze vrijstelling, dan betalen de kleinkinderen ieder 18% erfbelasting over het deel dat hoger is dan het vrijgestelde bedrag (€ 21.282 in 2021). Dit tarief van 18% wordt ook wel de ‘eerste tariefschijf’ genoemd, en geldt tót een schenking van maximaal € 128.751 (cijfers 2021). Mocht opa Jan aan ieder kleinkind meer willen nalaten dan de hoogte van de eerste tariefschijf plus de vrijstelling erfbelasting (in 2021: € 21.282 + € 128.751 = € 150.033), dan betaalt ieder kleinkind over dit meerdere een hoger belastingtarief, namelijk 36% erfbelasting (de 2e tariefschijf).  

 

Hoe groot is de vrijstelling erfbelasting voor kinderen en hoeveel belasting betaalt een kind als de erfenis groter is dan het vrijgestelde bedrag? Kinderen kunnen net zoals kleinkinderen belastingvrij € 21.282 erven van hun ouders. Kleinkinderen betalen over een erfenis echter een hoger erfbelastingtarief dan de kinderen van de overledene. Zoals net aangegeven zijn de tariefschijven voor de erfbelasting voor kleinkinderen 18% en 36%. Voor kinderen zijn deze percentages 10% en 20%.
De kinderen van opa Jan betalen in de eerste tariefschijf tot een bedrag van € 128.751 dus ‘slechts’ 10% erfbelasting en over het meerdere 20% erfbelasting.

Erfenis via de kinderen aan de kleinkinderen geven?

Omdat kinderen een gunstiger erfbelastingtarief betalen dan kleinkinderen, lijkt het een goed idee om, wanneer opa Jan meer aan zijn kleinkinderen zou willen nalaten dan de vrijstelling van € 21.282 per persoon, hij dit meerdere nalaat aan zijn kinderen voor wie een lager erfbelasting tarief geldt, zodat zij dit bedrag vervolgens kunnen doorgeven aan de kleinkinderen.

Het nadeel van deze route waarin de erfenis éérst aan het kind wordt gegeven, die het vervolgens later doorgeeft aan het kleinkind, is echter dat dit ‘doorgeven’ van geldbedragen aan de kleinkinderen wordt gezien als een schenking van de kinderen van de overledene (dochter Anna of zoon Bert) aan hun kinderen. Hierover kan schenkbelasting verschuldigd zijn. Een schenking door een ouder aan een kind is jaarlijks tot een bedrag van € 6.604 (in 2021) vrijgesteld van schenkbelasting. De kleinkinderen betalen over het bedrag dat wordt doorgegeven door hun ouder en dat hoger is dan € 6.604, schenkbelasting tegen een tarief van 10%.

 

Let op: de hoogte van de vrijstellingen, maar ook de hoogte van de tariefschijven wordt jaarlijks aangepast.


Hoe regel je een gelijke behandeling per gezin als er in het ene gezin méér kleinkinderen zijn dan in het andere?

Stel opa Jan legateert een geldbedrag van € 20.000 aan ieder van zijn kleinkinderen. De totale nalatenschap van opa Jan bedraagt € 400.000. Het kan dan zo zijn dat er eerst € 120.000 (zes keer € 20.000) naar de kleinkinderen gaat, waardoor er in de totale nalatenschap nog € 280.000 over blijft, waarvan dochter Anna € 140.000 krijgt en zoon Bert ook € 140.000. Het gezin van Anna krijgt dan in totaal € 180.000 uit de nalatenschap van opa Jan en het gezin van Bert krijgt in totaal € 220.000 uit de nalatenschap van opa Jan.

 

Niet iedereen vindt dat een eerlijke verdeling. Wanneer opa Jan wil dat ieder gezin evenveel uit zijn erfenis krijgt, kan hij in zijn testament bepalen dat de legaten aan de kleinkinderen worden uitgekeerd ten laste van de erfenis van de ouder van dat kleinkind. In dat geval gaat er eerst € 200.000 naar Anna en € 200.000 naar Bert en komt vervolgens twee keer € 20.000 ten laste van het erfdeel van Anna en vier keer € 20.000 ten laste van het erfdeel van Bert.

 

Het instellen van een bewind over een legaat  

Wanneer de kleinkinderen van opa Jan op het moment van zijn overlijden nog erg jong zijn, is het mogelijk om bij testament een bewind in te stellen over het legaat aan de kleinkinderen. Dit betekent dat opa Jan het geldbedrag dat het kleinkind bij zijn overlijden krijgt, tijdelijk laat beheren door bijvoorbeeld de ouder van het kleinkind. Het kleinkind kan het geldbedrag dan nog niet meteen uitgeven, maar moet wachten totdat hij een in het testament genoemde leeftijd heeft (bijvoorbeeld de leeftijd van 18 of 23 jaar).

 

Hoe zorg je ervoor dat het geldbedrag voor een (klein)kind van hem of haar privé blijft?

Erfenissen zijn voor (klein)kinderen die op of na 1 januari 2018 zijn getrouwd in een huwelijksgemeenschap, automatisch van hem of haar privé (over deze wijziging in de wet leest u uitgebreid in Met Recht Geregeld 2020-02).

Is een (klein)kind getrouwd in een huwelijksgemeenschap vóór 1 januari 2018, dan kan de erfenis van dat (klein)kind privé blijven, als in het testament van de (groot)ouder een zogenoemde privéclausule of ‘uitsluitingsclausule’ is opgenomen (Lees over de uitsluitingsclausule ook uitgebreid in Met Recht Geregeld 2020-13).

 

Samenvatting en tip

Door een geldbedrag aan kleinkinderen te legateren kan erfbelasting worden bespaard, omdat kleinkinderen net als de kinderen van de overledene, ieder een vrijstelling van € 21.282 (cijfers 2021) kunnen benutten. Zo’n ‘kleinkindlegaat’ kan in een testament op verschillende manieren worden vormgegeven. Uw notaris of adviseur kan u daarbij helpen en kijken wat voor u fiscaal de meest optimale besparing oplevert. Hij zal daarbij ook kijken naar uw wensen. In het testament kan bijvoorbeeld worden bepaald dat het geldbedrag nog niet meteen door het kleinkind kan worden ‘opgeëist’. Bovendien kan worden bepaald dat de ouder van het kleinkind tijdelijk het beheer over het geldbedrag heeft via een zogenaamd bewind. Ook kan het verstandig zijn om een zogenoemde privéclausule in het testament op te nemen.

 

Contacteer ons over de mogelijkheden om een geldbedrag na te laten aan uw kleinkinderen. Wij adviseren u hierover aan de hand van de specifieke situatie van u en uw gezin!

 

Bovendien, hoe leuk is het voor kleinkinderen om iets van opa of oma te kunnen erven!



Aan de inhoud van dit artikel is de uiterste zorg besteed, maar door de beperkte omvang is het onmogelijk om alle facetten en gevolgen van een onderwerp te belichten: het betreft een artikel op hoofdlijnen. Voor informatie over uw specifieke situatie: neem contact met ons op!
VHN Notarissen besteedt de uiterste zorg aan de inhoud van de artikelen, maar aanvaardt geen aansprakelijkheid in geval van onvolledigheid of onjuistheid van een artikel, noch voor de gevolgen daarvan. 

Dit artikel is ontleend aan Met Recht Geregeld (www.metrechtgeregeld.nl), product van FBN Juristen.

By VHN Notarissen 08 Feb, 2022
Een bezoek aan een notaris is dan toch niet meer nodig?
By VHN Notarissen 08 Feb, 2022
Wat zijn de gevolgen ?
By VHN Notarissen 30 Dec, 2021
Pas op; dit kan gevolgen hebben na uw overlijden!
By VHN Notarissen 30 Dec, 2021
Via een lijfrente of liever banksparen, en wat zijn de verschillen?
By VHN Notarissen 30 Nov, 2021
Waarom een testament maken tijdens of na een echtscheidingsprocedure? 
By VHN Notarissen 16 Nov, 2021
U ontvangt een schenking. Heeft dit gevolgen voor uw huurtoeslag, zorgtoeslag of studiefinanciering?
By VHN Notarissen 04 Nov, 2021
Waar teken ik eigenlijk voor ?
By VHN Notarissen 05 Oct, 2021
Hoeveel mag ik belastingvrij schenken aan mijn kind en waar moet ik op letten?
By VHN-Notarissen 05 Oct, 2021
De digitale nalatenschap; hoe heeft u dit geregeld ?
By VHN Notarissen 07 Sep, 2021
Recreatiewoningen zijn steeds meer in trek. De coronacrisis heeft de belangstelling voor de recreatiewoning aangewakkerd. Dit blijkt ook uit de waardestijgingen op de recreatiewoningmarkt die mede zijn veroorzaakt doordat ook prima vanuit een recreatiewoning kan worden thuisgewerkt. Hoewel permanente bewoning van recreatiewoningen op parken bijna nooit is toegestaan, wordt in de praktijk wel degelijk in recreatiewoningen gewoond. Daarom wordt in dit artikel nader ingegaan op de vraag of een recreatiewoning fiscaal als eigen woning kan worden aangemerkt om aftrek van hypotheekrente mogelijk te maken. Op deze manier kan ook fiscaal vriendelijk worden genoten van de recreatiewoning. Criteria voor het zijn van eigen woning Hebt u een recreatiewoning in eigendom, dan kan deze woning fiscaal alleen als eigen woning worden aangemerkt als deze woning voor u als zogeheten hoofdverblijf (zie hierna) dient. Daarbij is van belang dat u samen met uw (eventuele) fiscaal partner niet meer dan één hoofdverblijf kan hebben. Bezit u samen met uw partner meerdere woningen die als hoofdverblijf aangemerkt kunnen worden, dan kunt u samen in uw aangifte(n) Inkomstenbelasting kiezen welke woning als hoofdverblijf moet worden aangemerkt. Dat is in de praktijk meestal de woning waarop de grootste hypotheekrentelast rust. Eigendomseis Een woning die voor u als hoofdverblijf dient, kan als eigen woning worden aangemerkt als u juridisch of economisch eigenaar van de woning bent. U bent juridisch eigenaar van de woning als de woning bij de notaris aan u is overgedragen (geleverd). Economische eigendom is in dit kader eigenlijk niets anders dan de juridische eigendom, maar dan zonder dat de woning aan u bij de notaris juridisch is overgedragen. Bij economische eigendom geniet u de voordelen (waardestijging, gebruik) van de woning en komen de nadelen (kosten, waardedaling) van de woning voor uw rekening. De wet stelt, om te kunnen spreken van (economische) eigendom, als voorwaarde dat de waardeveranderingen van de woning voor minimaal 50% voor uw rekening zijn. U kunt uw notaris of een andere deskundige adviseur om advies vragen of u (economisch) eigenaar bent (geworden) van de woning. Hoofdverblijf Wordt aan de eigendomseis voldaan, dan kan een recreatiewoning als eigen woning worden aangemerkt als de eigenaar de woning als hoofdverblijf gebruikt. Deze situatie zal in de praktijk meer uitzondering dan regel zijn, vooral als de eigenaar de recreatiewoning als tweede woning in gebruik heeft en de rentelasten op de hoofdwoning hoger zijn dan de rentelasten op de recreatiewoning. Een keuze tussen beide woningen zal dan altijd ten gunste van de hoofdwoning uitvallen. De recreatiewoning zal dan samen met een eventuele daarvoor aangegane hypothecaire lening in box 3 als voordeel uit sparen en beleggen worden belast. Dat ongeacht of deze lening is aangegaan met als onderpand de recreatiewoning of de hoofdwoning. Wordt echter de hoofdwoning gehuurd en daarnaast een recreatiewoning gekocht, dan hoeft geen keuze tussen beide woningen te worden gemaakt als beide woningen als hoofdverblijf kunnen gelden. Op de huurwoning rust immers geen hypotheekschuld. De vraag of een recreatiewoning fiscaal als eigen woning kan worden aangemerkt is recent nog in de rechtspraak aan de orde geweest. Voorbeeld 1 uit de rechtspraak X heeft een recreatiewoning in eigendom en wenst dat deze recreatiewoning fiscaal als eigen woning wordt aangemerkt. X verblijft in de weekenden (van vrijdagmiddag tot zondagavond of maandagmorgen), de feestdagen, de schoolvakanties en zijn vrije dagen, in de recreatiewoning (in totaal 170 dagen per jaar). De overige (doordeweekse) dagen verblijft X vanwege zijn werk in een huurwoning. Beide woningen liggen op een enkele reisafstand van 128 km van elkaar. Visite en logees worden alleen in de recreatiewoning ontvangen. De rechter oordeelde in dit geval dat een woning kwalificeert als hoofdverblijf als het aannemelijk is dat die woning de centrale levensplaats is. Waar iemand zijn centrale levensplaats heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Daarbij is volgens de rechter doorslaggevend waar X zijn sociale leven heeft en dat is in de recreatiewoning. Dat X in de omgeving van zijn huurwoning ook boodschappen doet, daar werkt, daar naar de tandarts e.d. gaat, weegt voor de rechter minder zwaar. Opmerkelijk is dat het feit dat de recreatiewoning op grond van het bestemmingsplan niet permanent mag worden bewoond, in deze procedure geen rol heeft gespeeld. Uit deze voor X positieve uitkomst mag niet worden geconcludeerd dat een recreatiewoning relatief eenvoudig als een hoofdverblijf kan worden aangemerkt. Dat is recent gebleken uit een andere uitspraak (zie hierna voorbeeld 2). Voorbeeld 2 uit de rechtspraak Y heeft twee woningen in eigendom: een recreatiewoning en een hoofdwoning. De recreatiewoning is in de jaren 2001 t/m 2014 in box 3 in aanmerking genomen. Y stond ingeschreven (in de basisregistratie personen) in de plaats van zijn hoofdwoning. De hoofdwoning heeft in het gehele jaar 2015 te koop gestaan. Daarna is de woning verkocht aan Z, die in juli 2016 eigenaar van de woning is geworden. Y heeft in zijn herziene aangiften 2015 en 2016 de hoofdwoning als een leeg te koop staande eigen woning opgegeven en de recreatiewoning als zijn hoofdverblijf bestempeld. Op grond hiervan trok hij de rente die met beide woningen verband hield, in de herziene aangiften 2015 en 2016 in box 1 (het belastbaar inkomen uit werk en woning) af. In deze procedure oordeelt de rechter dat de recreatiewoning niet het hoofdverblijf van Y is en onderbouwt dat met de volgende argumenten. 1. Y heeft nooit op het adres van de recreatiewoning ingeschreven gestaan; 2. Het is verboden de recreatiewoning permanent te bewonen (verblijf van maximaal 180 dagen per jaar is toegestaan), dit verbod wordt strikt gehandhaafd; 3. De recreatiewoning wordt ook deels aan derden verhuurd. Tegen deze argumentatie van de rechter valt echter het nodige in te brengen. Om met het laatste te beginnen: het tijdelijk verhuren van een eigen woning ontneemt volgens de wet aan de woning niet het karakter van hoofdverblijf. Het tweede argument dat permanente bewoning niet is toegestaan, zegt niets over een feitelijk oordeel of een woning iemands centrale levensplaats is (zie ook voorbeeld 1). Het eerste argument vloeit rechtstreeks voort uit het tweede argument en is daarom ook niet relevant. Samenvatting en tip Uit beide voorbeelden uit de rechtspraak komt een ander beeld naar voren hoe wordt beoordeeld of een recreatiewoning als hoofdverblijf kwalificeert of niet dan op grond van de wet zou gelden. Dat is opmerkelijk. Bij lezing van het tweede voorbeeld komt het beeld naar voren dat de rechter van mening lijkt te zijn dat de te koop staande woning in feite het hoofdverblijf was evenals dat in de jaren daarvoor het geval was, omdat Y heeft erkend dat hij om medische redenen een aantal periodes (onbekend is hoeveel dagen in totaal) in die woning heeft verbleven. Dat neemt echter niet weg dat in de uitspraak geen aandacht is besteed aan de in het eerste voorbeeld genoemde maatstaf voor de beoordeling waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, namelijk de centrale levensplaats. De rechter had in de tweede uitspraak ook kunnen overwegen dat Y niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn centrale levensplaats in de recreatiewoning had. Het valt te hopen dat de hoogste rechter zich over deze kwestie een keer uitspreekt, zodat duidelijk is wat de juiste maatstaf is bij de beoordeling of een recreatiewoning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt. Tip: Overweegt u met geleend geld een recreatiewoning aan te schaffen om daarvan uw feitelijke hoofdverblijf te maken, dan staat bij de huidige stand van de rechtelijke uitspraken niet vast dat de fiscus dat ook zo ziet en de renteaftrek accepteert. Overleg met de notaris of een andere adviseur die u kan helpen bij de beoordeling of de te kopen woning als hoofdverblijf kan worden aangemerkt.
Meer nieuwsbrieven
Share by: